Belasting op spaargeld
Belasting betalen moeten (en doen) we allemaal, en eigenlijk hebben we daar niet eens zoveel moeite mee. We willen toch allemaal kunnen profiteren van een goede infrastructuur en andere collectieve voorzieningen? Het wordt anders wanneer “ze” (de staat) aan ons spaargeld komen. Daar hebben we toch al belasting over betaald? En omdat we zuinig waren moet dat nog een keer? Waarschijnlijk mede ingegeven door die collectieve afkeer is er eigenlijk een continue discussie gaande over die belasting; de inkomstenbelasting in box 3.
Box 3
Box 3 is een van de vernieuwingen die de Wet IB 2001 ons heeft gebracht. Sindsdien worden inkomsten verdeeld over drie afzonderlijke en afgescheiden boxen. Box 1 zou eigenlijk de arbeidsinkomsten moeten omvatten, maar daar is de eigen woning aan toegevoegd om de hypotheekrente tegen het progressieve tarief aftrekbaar te houden. Box 2 omvat de inkomsten uit aanmerkelijk belang en box 3 omvat alle overige vermogensbestanddelen. Bijzonder aan de heffing in box 3 is dat niet de werkelijk behaalde opbrengsten van het vermogen worden belast. In plaats daarvan wordt verondersteld dat u jaar in, jaar uit, een rendement van 4% behaalt over de waarde van het vermogen. Dat veronderstelde of fictieve rendement wordt belast tegen een tarief van 30%. Effectief betekent dit (afgezien van de geldende vrijstelling) een heffing van 1,2% van de waarde van uw vermogen.
De wetgever heeft destijds gekozen voor een vast en forfaitair tarief om de regeling eenvoudig en voor de Belastingdienst uitvoerbaar te houden. Ten tijde van de invoering leek een gemiddeld rendement van 4% (eigenlijk 6%, verminderd met 2% inflatie) reëel haalbaar zonder dat een spaarder of belegger daarvoor hoge risico’s moest accepteren. De afgelopen jaren is dat beeld drastisch veranderd. Risicoloze beleggingen bestaan niet meer sinds banken omvallen, aandelenkoersen stijgen niet meer gegarandeerd en de rente op spaargeld is bedroevend laag. De lage rendementen hebben de discussie over het bestaansrecht van de box 3-heffing aangezwengeld.
Voorgestelde wijzigingen
Mede om die reden wil het kabinet de regeling van box 3 aanpassen per 1 januari 2017. In de plannen van het kabinet blijft de systematiek gelijk, maar wordt het veronderstelde rendement aangepast aan de hoogte van het vermogen. Er komen drie vermogensklassen. De eerste klasse loopt tot € 100.000 en kent een forfaitair rendement van 2,9%. De tweede klasse loopt van € 100.000 tot € 1 miljoen en kent een forfaitair rendement van 4,7%. De derde klasse loopt vanaf € 1 miljoen en kent een forfaitair rendement van 5,5%. Het tarief blijft 30%. Deze voorgestelde rendementen zijn gebaseerd op een bepaalde vermogensmix, die voor het eerst na drie jaar en vervolgens om de vijf jaar zal worden geëvalueerd. De Tweede Kamer vindt deze aanpassingen niet ver genoeg gaan en heeft de regering in een motie opgeroepen om het werkelijke rendement te belasten.
Nieuw element in de discussie
Aan de discussie over box 3 is nu een nieuw element toegevoegd. Dat element komt uit onverwachte hoek. De Advocaat-generaal (A-G) bij de Hoge Raad heeft onlangs in een conclusie aangegeven dat hij vindt dat de box 3-heffing een ongeoorloofde inbreuk vormt op het eigendomsrecht van de burger. Dat eigendomsrecht is gewaarborgd in het Eerste Protocol bij het Europese Verdrag ter bescherming van de Rechten van de Mens. De A-G beroept zich op rechtspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens. In zijn algemeenheid is de heffing van belasting overigens niet in strijd met het eigendomsrecht. De Hoge Raad heeft in eerdere rechtspraak gezegd dat dit ook geldt voor de belastingheffing in box 3. Wel heeft de Hoge Raad gezegd dat de belastingheffing in box 3 onder omstandigheden in strijd kan zijn met het eigendomsrecht. Daarvoor is nodig dat:
- particuliere beleggers met geen enkele belegging een rendement van ten minste 4% kunnen behalen en
- het belastingtarief zo hoog is dat de belastingheffing een buitensporig zware last vormt.
De staatssecretaris van Financiën heeft inmiddels gereageerd op de conclusie van de A-G. Hij deelt het standpunt van de A-G uiteraard niet. Volgens de staatssecretaris is de belastingheffing in box 3 een toegestane inbreuk op het eigendomsrecht omdat de heffing valt binnen de ruime marges die de wetgever heeft.
En nu?
Het wachten is op het oordeel van de Hoge Raad. Of de Hoge Raad in zijn arrest in zal gaan op de door de A-G beschreven problematiek is nog maar de vraag. De belanghebbende in de betreffende procedure heeft zich er niet op beroepen dat de box 3-heffing op wetgevend niveau een ongeoorloofde inbreuk vormt op het eigendomsrecht. Volgens de hofuitspraak waartegen beroep in cassatie is ingesteld is er geen reden waarom de box 3-heffing voor de belanghebbende een individuele en buitensporige last zou zijn. Het lijkt erop dat de A-G vooral een politiek signaal heeft willen afgeven dat er toch echt iets aan de heffing van box 3 gedaan moet worden.
Hoewel fiscaal Nederland niet verwacht dat de Hoge Raad de opvatting van de A-G zomaar zal overnemen, kan het geen kwaad ter behoud van rechten bezwaar te maken tegen opgelegde aanslagen inkomstenbelasting voor zover deze betrekking hebben op box 3.
Reacties zijn gesloten